Wiebes heeft toch voorkeur voor een reserve pensioen in eigen beheer

pensioenpot-968302_640Wiebes heeft op 2 juni 2014 vragen beantwoord over de toekomst van pensioen in eigen beheer. Hij ziet wel iets in het opzetten van een soort beschikbarepremieregeling maar een mogelijke reserve pensioen in eigen beheer wordt in elk geval uitgewerkt.

Staatssecretaris Wiebes gaat in zijn Kamerbrief van 2 juni 2014, nr. DB/2014/208M met name in op de al door Weekers voorgestelde fiscale reserve voor pensioen en de door verschillende partijen aangedragen beschikbarepremieregeling

Fiscale reserve voor pensioen

Wiebes wijst van de hand dat de reserve, net als de FOR in de IB, voornamelijk zal worden gebruikt voor belastinguitstel en niet voor het bedingen van een lijfrente. Er zal namelijk revisierente in rekening worden gebracht als de gevormde reserve uiteindelijk niet wordt aangewend voor een lijfrente. De staatssecretaris wijst er verder op dat er ook bij het huidige pensioen in eigen beheer geen sprake is van inkomenszekerheid. Of de bij pensioen in eigen beheer opgebouwde aanspraak daadwerkelijk een waarde vertegenwoordigt is namelijk net als bij de voorgestelde reserve afhankelijk van het succes van de onderneming. Voor echte pensioenzekerheid zou meer moeten worden aangesloten bij de mogelijkheden voor een reguliere werknemer, waarbij afschaffing van de FOR en het pensioen in eigen beheer voor de hand ligt.
De nieuwe reserve zou de winst als dotatiegrondslag te nemen zodat de dotatie feitelijk aftrekbare lasten oplevert die bij uitkering leiden tot belastbaar inkomen. Hierdoor wordt voorkomen dat de aftrek leidt tot niet-verrekenbare verliezen terwijl later wel heffing van vennootschapsbelasting plaatsvindt. De vormgeving van de pensioenreserve staat echter nog niet vast. De directeur-grootaandeelhouder kan mogelijk zelf beslissen of hij in een jaar wel of niet wenst te doteren en daarbij rekening houden met de mogelijkheden om de verliezen te verrekenen. Wel wordt de dotatie beperkt tot een bepaald plafond en een bepaald percentage.

Beschikbarepremieregeling

De staatssecretaris ziet wel wat problemen met deze variant omdat dit vereist dat de met beleggingen behaalde rendementen aan de aanwending van de premies kunnen worden toegerekend. Een directeur-grootaandeelhouder die een pensioen in eigen beheer wil opbouwen op basis van een beschikbarepremieregeling zal moeten werken met afgezonderde beleggingen, met als belangrijk nadeel dat deze gelden niet meer beschikbaar zijn voor het drijven van de onderneming. Het beleggen van de beschikbare premies in de onderneming van de vennootschap is vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid alleen toepasbaar indien een jaarlijkse oprenting van de premies met een vast percentage wordt voorgeschreven. Een dergelijke vaste oprenting kent echter ook weer eigen problemen, bijvoorbeeld als dit percentage afwijkt van het door de vennootschap daadwerkelijk behaalde rendement. Wiebes merkt ook op dat er bij het voorschrijven van een vast oprentingspercentage in feite een gegarandeerde toezegging (definedbenefitregeling, ook wel DB-regeling) ontstaat, met het risico dat deze aanspraak voor de jaarrekening op commerciële grondslagen zal moeten worden gewaardeerd.
Omdat het voorstel leidt tot een vereenvoudiging, is Wiebes wel bereid om te onderzoeken of een nieuw regime waarin oprenting met een vast percentage een belangrijk ingrediënt is, kans van slagen heeft. Dit neemt niet weg dat de beoogde fiscale eenvoud civielrechtelijke problemen kan opleveren vanwege de mogelijke verplichting tot commerciële waardering (Hoge Raad 9 april 2010, nr. 08/03645, ECLI:NL:HR:2010:BJ5176 , BNB 2010/242).

Commerciële herwaardering bij dividenduitkering

Wiebes is niet bereid om af te zien van de fiscale verplichting tot herwaardering naar commerciële waarde bij tussentijdse dividenduitkeringen. VNO-NCW en MKB-Nederland wilden een uitzondering voor de situatie waarbij lang vóór de uiteindelijke pensioendatum een (klein) deel van het fiscale vermogen als dividend wordt uitgekeerd maar toch de gehele pensioenvoorziening commercieel moet worden geherwaardeerd om fiscale afrekening te voorkomen.
De staatssecretaris wijst er ook op een eventuele fiscale tegemoetkoming geen gevolgen heeft voor de uitkeringstest die een bestuurder civielrechtelijk moet uitvoeren voorafgaand aan een dividenduitkering. Een eventuele fiscale tegemoetkoming zou crediteuren namelijk kunnen benadelen omdat er na een dividenduitkering onvoldoende vermogen kan zijn om zowel de pensioenverplichting als de schulden aan crediteuren te voldoen. Voor de uitkeringstest zal de bestuurder rekening moeten houden met de werkelijke waarde van de pensioenverplichting. Een fiscale tegemoetkoming zal geen invloed hebben op de voor de uitkeringstest in aanmerking te nemen werkelijke waarde van de pensioenverplichtingen. De civielrechtelijke verplichting wordt immers niet minder door de wijze waarop deze voor de belastingheffing wordt gewaardeerd.